Reportage uit Iran

Allah is geen politicus

In Iran is driekwart van de bevolking jonger dan de islamitische revolutie van 1979. MO* ging peilen naar de stand van zaken. Is het einde van de ayatollahs nabij? Zitten de studenten te wachten op de komst van Engelssprekende bevrijders? En welke dromen leven er vandaag onder de chadors?

CC Gie Goris (CC BY-NC 2.0)

 

In Iran is driekwart van de bevolking jonger dan de islamitische revolutie van 1979. MO* ging peilen naar de stand van zaken. Is het einde van de ayatollahs nabij? Zitten de studenten te wachten op de komst van Engelssprekende bevrijders? En welke dromen leven er vandaag onder de chadors?

Juni 2003 was geen vrolijke maand voor de machthebbers in Teheran. Buurlanden Irak en Afghanistan zijn al bezet door troepen uit de VS en Groot-Brittannië, en nu Iran ervan beschuldigd wordt een nucleair wapenprogramma te hebben, wordt de vrees voor een nieuwe invasie in het Midden-Oosten steeds groter. Half juni kwamen de Iraanse studenten bovendien op straat met slogans die rechtstreeks tegen het regime gericht waren. Zowel Bush als Blair zegden meteen hun steun toe aan al wie in Iran opkomt voor democratie en vrijheid. Begin juli werd al wel duidelijk dat de soep én de rijst minder heet gegeten worden als ze worden opgediend. Toch hing er in Teheran elektriciteit in de lucht. En dieseldampen.

De stilte en de storm

Teheran is een gigantische verkeersopstopping in een decor van haastig opgetrokken gebouwen, die al lijken te vervallen nog voor ze voltooid zijn. Hier geldt het recht van de sterkste, de slimste, de snelste of de brutaalste. Voorrangsregels lijken onbestaande, de rijrichting in eenrichtingsstraten blijkt louter indicatief, de verkeerslichten staan meestal in knipperstand en waar dat niet het geval is, houdt de zichzelf voortstuwende stroom auto’s en bromfietsen zich niet echt aan de betekenis van rood licht. Ongeveer twaalf miljoen Teherani en nog eens een paar miljoen pendelaars vullen de straten, pleinen, voetpaden, bruggen, parken en gebouwen van deze uitdeinende stad.

De drukte van Teheran contrasteert fel met de rust op de universiteitscampussen. Een paar jongeren lopen op weekdagen binnen en buiten met boeken in de hand, en van de agitatie die half juni op alle tv-schermen van de wereld te zien was, is niet veel meer te merken. Toch is de overheid er niet gerust op. In een uitzonderlijke maatregel worden de campussen voor de zomervakantie gesloten.

En als ik op vrijdagmiddag 4 juli de Enqelab Avenue in loop, blijkt die helemaal afgesloten voor alle verkeer. De vreemde stilte wordt alleen doorbroken door een weergalmend recitatief. Op de vlakbij gelegen campus van Tehran University heeft op dat moment het vrijdaggebed plaats. Via luidsprekers zijn de gereciteerde koranverzen en de politieke commentaren in de hele wijk te volgen.

Vooraan in de gigantische hal heeft een dertigtal gendarmes in uniform plaatsgenomen, achter hen schuiven steeds meer mannen aan, lang niet allemaal studenten. Ik ben, zoals iedereen, driemaal gefouilleerd eer ik me op de matten neerzet om te luisteren naar de lange toespraken. Het eigenlijke vrijdaggebed wordt voorgegaan door Ayatollah Emami-Kashani, die niet aarzelt om de grote woorden boven te halen.

De studenten die twee weken voordien hun frustratie op straat uitten, noemt hij mohareb, vijanden van God, omdat ze in de kaart spelen van de Verenigde Staten. Het is volgens hem de plicht van de staat hard op te treden tegen al wie het bloed van de martelaren bezoedelt. Al voegt de minzame ayatolloh eraan toe dat studenten natuurlijk wel van mening mogen verschillen met de regering - als het tenminste over studentenzaken gaat.

God ziet u

Het paradijs ligt in het westen, ver van de gezwollen rethoriek van het vrijdaggebed en ver van de permanent dreigende politieke confrontaties. Hier zijn parken, waar jongens en meisjes elkaar ontmoeten in de schaduw van bladerrijke bomen. Moeders staan toe te kijken hoe hun tieners voorbijflitsen op de skeelerbaan, vaders zitten een eindje verderop aan een waterpijpje te lurken.

Binnen en buiten

De islamitische revolutie in Iran heeft een diepe scheiding aangebracht tussen de binnenwereld en de buitenwereld van de mensen. Op straten en pleinen, en in bussen, kantoren, winkels en moskeeën - de openbare ruimte - gelden normen en voorschriften die afgeleid worden van het islamitisch recht.

Vrouwen moeten hun lichaam en hoofdhaar bedekken, er mag geen alcohol gedronken worden, een man en een vrouw mogen alleen met elkaar samenzijn als ze verwant zijn, dat soort dingen. Bovendien heeft het religieuze establishment geen hoge dunk van ontspanning. Cafés zijn zo goed als afwezig, restaurants zijn schaars, discotheken bestaan alleen ondergronds.

De voornaamste mogelijkheid om te ontsnappen aan de regelneven en hun controlerende instanties ligt in de private ruimte. Het leven in de huiskamers van Iran verschilt vaak radicaal van het beeld dat je krijgt daarbuiten.
Wodka, technomuziek, satelliet-tv uit de VS, verdachte lectuur: elk gezin in Iran lijkt wel één of meerdere van die normoverschrijdende spullen in huis te hebben. Binnen de familie gelden uiteraard de strenge kledingvoorschriften niet, maar ook met “vreemde” bezoekers erbij blijkt dat in elk geval de middenklasse zich thuis niets aantrekt van de onveranderlijke wetten die uitgevaardigd worden door de religieuze machthebbers.

‘Iran is een land met twee gezichten’, zegt Shahriar Mandanipour. ‘Zoals de binnenwereld lijnrecht tegenover de buitenwereld staat, zo staat het geloof van de mensen regelrecht tegenover de hypocrisie van de religieuze machthebbers.’

Mandanipour wijst er op dat het niet echt om een nieuw fenomeen gaat: ‘Die dubbelheid is eigenlijk al zo oud, dat ze perfect verweven is in dubbele betekenissen, metaforen, beelden, symbolen en verwijzingen van de Perzische taal.

Bij uitbreiding kan die januskop van de Islamitische Republiek ook toegepast worden op de plaats die Iran inneemt in de wereld. Terwijl een groot deel van de bevolking heel erg open staat voor -met name -de westerse cultuur en geschiedenis, koestert het regime de zelfgezochte isolatie.

‘Iraniërs zijn in toenemende mate gefrustreerd door het gevoel opgesloten te zijn in hun eigen land’, zegt journalist Ramin Mostaghim. ‘Mensen willen volop deel uitmaken van de globale veranderingen en debatten. Ze willen ook makkelijker kunnen reizen, maar buitenlandse ambassades zijn momenteel niet toeschietelijk in het verlenen van visa.’

Een beetje verder naar beneden ligt een groot winkelcentrum, waar jongeren rondhangen en genieten van de luxueuze uitstraling die een uitstalraam met dure merkenkleding heeft. De idyllische rust van de betere middenklasse wordt op zo’n zwoele avond alleen bedreigd door het oog van God, in de gedaante van Zijn aardse troepen, de Vrijwilligers van de Revolutie of basiji.

Het moment dat de basiji arriveren - drie mannen die duidelijk te veel vet en suiker eten, een baard hebben die langer is dan wat je gewoon bent in Teheran, het hemd over de broek -gaat er een nerveuze trilling door het terras. Iedereen heeft ze gezien, al kijkt niemand direct naar de Vrijwilligers van de Revolutie. Wie kijkt, lokt een probleem uit. Ze lopen langs de tafeltjes op een manier die me doet denken aan de schoolprefect die tussen de banken loopt als een hele refter vol dertienjarigen examens zit te schrijven. Ik word gekeurd en blijkbaar goed bevonden.

Enkele tafeltjes verder zitten twee vriendinnen een ijsje te eten. De man in het donkergroen stapt op hen af en maakt een opmerking. Haar lange broek is te kort of te smal, of haar kousen zijn te wit of te opvallend, het is niet meteen duidelijk wat er fout is. ‘Daar gaat haar leuke avond’, zegt de man die tegenover mij zit kwaad. ‘De Iraanse revolutie is een revolutie van de gefrustreerden die zich wreken op wie geniet van het leven, de losers hebben de macht naar zich toe getrokken.’

De basiji zijn opvallend tegenwoordig in Teheran, einde juni. De nachtelijke straatprotesten van de studenten de voorbije dagen zullen daar wel niet vreemd aan zijn. ‘Je ziet die gebaarde jongens ‘s nachts zelfs gewapend de straten controleren, dat was twee maanden geleden niet het geval’, is het commentaar van Thomas Erdbrink, een Nederlandse journalist die correspondeert voor De Standaard en de VRT-radionieuwsdienst.

De macht is zoek gemaakt

Husseyn en Saleh, twee twintigjarige studenten die in juni mee betoogd hebben, zijn graag bereid om te vertellen wat er aan de hand was. Alleen hebben ze hun familienamen liever niet in het artikel, de overheid waakt immers. Hoe scherp die overheid opgetreden heeft tegen de nachtelijke demonstraties, valt moeilijk met zekerheid te zeggen. De ene dag schrijven de kranten dat 317 mensen opgepakt zijn, enkele dagen later zijn er dat al 500, waarna een hooggeplaatste rechter weet heeft van 4000 arrestanten, wat de volgende dag gelogenstraft wordt door alweer een andere woordvoerder die het heeft over 1000 aanhoudingen. Betrouwbare cijfers zijn nu eenmaal niet de sterke kant van de Islamitische Republiek van Iran.

‘Het is eigenlijk begonnen met een uit de hand gelopen discussie over een gedeeltelijke privatisering van de universiteit’, zegt Saleh. ‘Maar de vlam is pas echt in de pan geslagen nadat een slaapverblijf van protesterende studenten aangevallen werd door de gezichtslozen.’ Op mijn onbegrijpende blik antwoordt Husseyn: ‘Er zijn twee regeringen in dit land: een verkozen regering en een schaduwregering. De “gezichtslozen” zijn stoottroepen voor die onzichtbare, maar uiterst machtige regering. De woede van de studenten, maar ook van de sympathiserende mensen in alle steden waar gedemonstreerd werd, had vooral daarmee te maken. We willen af van een systeem waarin de verkozen regering voortdurend stokken in de wielen krijgt, terwijl achter de schermen een andere macht aan de touwtjes trekt om zichzelf te verrijken.’

Het is een klacht die ik in verschillende bewoordingen moet noteren gedurende de weken in Teheran, Qom en Shiraz. Het is sowieso al moeilijk om de formele machtsstructuur van Iran te doorgronden, laat staan om na te gaan waar die complexiteit overgaat in regelrecht grijze zones van machtsmisbruik. ‘Sinds de eerste verkiezing van Khatami tot president in 1997 hebben we geprobeerd om de machtsstructuren van dit land doorzichtiger en democratischer te maken’, zegt Said Razareferi, filosoof, politiek activist en journalist bij de hervormingsgezinde krant Yas-e-No. ‘Tevergeefs. Het was een worstelwedstrijd waarbij wij in de ring kwamen met onze handen op onze rug gebonden. De Opperste Leider heeft alles gedwarsboomd, of hij liet de voorstellen tot hervorming blokkeren via juridische weg.’

De tweede en dus ook laatste ambtstermijn van president Kahatami loopt bijna teneinde. Als bijna zeven jaar proberen op bijna niets is uitgedraaid, geeft Razaferi er dan de brui aan, als er volgend jaar nieuwe presidentsverkiezingen komen? ‘Neen’, antwoordt hij beslist, ‘we moeten volhouden. We moeten de mensen informeren over de harde, despotische kern van dit regime, en die kern moet op verschillende manieren onder druk gezet worden.’ Hoe doe je dat? ‘Door open brieven te schrijven, zoals de afgelopen weken tweemaal gebeurd is door volksvertegenwoordigers en intellectuelen. Of door de macht van de Opperste Leider te desacraliseren. Wij moeten tonen dat Ayatollah Ali Khamenei een gewone man is, dat hij veel kleiner en kwetsbaarder is dan de gigantische muurschilderingen laten uitschijnen.’

De volgehouden overtuiging van Razareferi heeft iets wanhopigs. Hij is zich namelijk pijnlijk bewust van het feit dat heel veel Iraniërs allang afgehaakt hebben,omdat ze - net als hij-beseffen dat de hervormingsbeweging in een doodlopende straat zit, en dat dus ook het hele land zich dreigt vast te rijden in een mislukt experiment met een politieke islam. De onkunde, de zelfverrijking en de corruptie van mollahs, ayatollahs en hun getrouwen aan de macht zouden, vreest Said Razareferi hardop, op termijn wel eens bijzonder beschadigend kunnen zijn voor het geloof dat de Revolutie met alle mogelijke middelen tot staatssysteem wilde verheffen.

Er is maar één God

Shah-e-Cheragh werd hij genoemd, de Koning van de Lamp. Hij stierf in Shiraz in 835 en kreeg er enkele eeuwen later zijn eigen mausoleum. Het is in dat heiligdom dat ik op een voormiddag wat beschutting zoek voor de schroeiende hitte in de stad. Het licht van de Lamp weerkaatst op duizelingwekkende manier in de met spiegeltjes bezette muren en plafonds. Links van mij komt een jonge twintiger zitten. Ali studeert voor bouwkundig ingenieur en zucht over zijn papieren met tekeningen en formules.

Rechts van ons knielt een mollah neer om zijn gebeden te zeggen. ‘Ben je moslim?’ vraagt Ali. Waarop hij me gelukkig prijst, want ‘de islam deugt niet’. Hij maakt het Internationaal Gebaar voor Pistool, richt zijn wijsvinger op de mollah die net met zijn voorhoofd het kleitablet raakt dat sjiieten op de grond leggen bij het gebed, en haalt de denkbeeldige trekker over.

We praten nog wat over zijn afkeer voor de islam - eigenlijk vooral een hartsgrondige hekel aan de clerus -en over zijn droom te kunnen vertekken uit dit land. Hij zou liever in Dubai wonen, waar zijn moeder vandaan komt, want ‘in Iran heb je veel te weinig geld om goed te kunnen leven.’

De denkbeeldig vermoorde mollah is intussen verdwenen, en op zijn plaats zit nu een vader die zachtjes en zangerig reciteert uit een gebedenboek, terwijl zijn twee zoontjes geknield zitten te luisteren. En de stoet gelovigen die langs de grafsteen van de Koning van de Lamp schuift, kent geen einde.
De devotionele islam van de gewone Iraniër is nog lang niet dood, dat ervaar ik ook in Qom, het religieuze hart van de Islamitische Republiek. Hier ontmoet ik nog veel meer pelgrims die in volgestouwde bussen afgezakt zijn naar een van de belangrijkste bedevaartplaatsen voor sjiieten, na de Iraakse steden Najjaf en Kerbala.

Op een vrijdagvoormiddag zie ik een meisje van ongeveer tien jaar alleen het Hazrat-é-Masumeh binnenstappen, het schrijn waaraan Qom zijn status van heilige stad ontleent. Ze is van kop tot teen gehuld in een zwarte chador, die ze rond haar jonge gezichtje dichttrekt. Ze stopt en vleit zich tegen de geelhouten ingangspoort aan en prevelt enkele zinnen, haar lippen volgen de geometrische patronen die een ambachtsman misschien al eeuwen geleden uit het hout sneed. Ze sluit haar ogen en de innerlijke stilte wordt rondom voelbaar, ondanks de onophoudelijke stroom mannen en vrouwen die door de poort passeren. Ze zoent nog even de heilige deur en glipt dan het binnenplein op, waar ze verdwijnt tussen de duizenden gelovigen die een zegen over hun leven komen afsmeken.

Professor Mohaghegh Damad heeft, in vol religieus ornaat, op de divan zitten wachten tot ik eindelijk het juiste huisnummer in de lange straat gevonden heb. In het door gordijnen gefilterde licht van de late namiddag ziet hij er tegelijk voornaam en zachtaardig uit. Die indruk houdt stand als een uurtje later de elektriciteit uitvalt en de gordijnen opengeschoven worden. Professor Damad herkent de scènes van volksreligiositeit én van verwerping die ik beschrijf. ‘Spiritualiteit is momenteel het enige dat het Iraanse volk, en met name de jongeren, nog overhouden van de islam’, zegt hij.

‘De morele plicht tot rechtvaardigheid en het islamitisch recht zijn volkomen gediscrediteerd door de manier waarop het huidige regime religie en politiek vermengt. Toch is een volledig mystieke islam geen bevredigende oplossing.’ Hoe zou de overheid haar zelfverklaarde opdracht om de volledige islam voor iedereen in Iran te realiseren dan wel moeten aanpakken? Over een antwoord op die vraag doet Mohaghegh Damad net zo lang als alle jongens en meisjes, mannen en vrouwen die ik in Iran sprak: ‘Het geloof moet radicaal gescheiden worden van de politiek.’

Het klinkt intussen als een bezwering, een formule die zo vaak herhaald werd, dat het gezoem van de woorden in mijn herinnering het getoeter van de auto’s overstijgt. Als ik in Shiraz aan een bankbediende vraag of al die geldwisselaars op straat legaal zijn, spreekt ze de formule uit. De publicatieverantwoordelijke van de Universiteit van Qom, Rohani Faizel Meibodi, heeft nog maar net zijn tulband afgezet in zijn kantoor, en hij herhaalt dezelfde woorden. Een scheikundig ingenieur, een vrouw die bijles Engels geeft, een internet-ondernemer, een legerofficier, een filmactrice, een parlementslid, een berooide zelfstandige, een hoofdredacteur van een onafhankelijke krant… allemaal zijn ze ervan overtuigd dat de eerste voorwaarde om Iran uit het slop te halen is: geloof en politiek moeten gescheiden worden.

Zwart is geen kleur

‘Ze hebben mijn jeugd gestolen’, zegt Fatemeh. “Ze”, dat is het hele islamitische regime, van de Opperste Leider tot de laagste basij, al die mannen en vrouwen die zichzelf tot de uitverkorenen van God rekenen en zich daardoor het recht toeëigenden iedereen de les te spellen. ‘Ik moest als meisje voortdurend voldoen aan normen en voorschriften die niets met mij te maken hadden en niets met mijn geloof in God, maar alles met een levensvreemde ideologie. Ik ben nu volwassen en gehuwd, maar nog steeds moet ik me in dit belachelijke plunje stoppen als ik de straat op wil.’

Ze wijst op haar donkerblauwe, gesloten hoofddoek, en op haar lange mantel die de jeansbroek moet verbergen. Alleen de moccasins in écru leder verraden iets van haar individuele smaak. Ik heb Fatemeh een paar dagen bezig gezien met het verzenden van post, aannemen van telefoons, noteren van boodschappen, en telkens valt me op hoeveel levenslust er van onder haar sluier uitstraalt. Haar uitval verrast me dan ook. ‘Ik doe mijn uiterste best om positief naar de dingen te kijken. Ik wil niet dat ze ook mijn toekomst afpakken.’ Straks zal ze wel weer het zonnetje in huis zijn, maar nu ik zit te noteren, wil ze gehoord worden: ‘Ik wil onder deze kap vandaan, ik wil kleuren kunnen kiezen, ik wil gewoon mezelf kunnen zijn.’ Het is even stil en dan kijkt ze me recht in de ogen met die twee schitteringen van haar: ‘En ik haat zwart. Hateful, is that good English? Black color is hateful.’

Aan de andere kant van het land en van de sociale ladder praat ik met Taraneh Allidousti, die de hoofdrol vertolkt in de film I’m Taraneh, 15. Haar steenrode hoofddoekje zit op mondaine wijze half over haar hoofd. Zij vindt al die klachten over de kledingvoorschriften wat overdreven, een manier om in de smaak te vallen van westerlingen die daar altijd vragen over stellen. ‘Ik ben nu twintig jaar en draag al sinds mijn twaalfde een hoofddoek. Ik voel dat niet meer’, zegt ze. ‘Er zijn veel grotere problemen in Iran. De eenzaamheid van jongeren, bijvoorbeeld, of de kloof tussen arm en rijk. De armoede wordt groter, terwijl degenen die van het systeem kunnen profiteren echt steenrijk worden.’

Kan de jonge generatie daar iets aan veranderen, vraag ik. ‘De Iraanse jongeren hebben één groot probleem’, antwoordt ze, ‘en dat is dat ze absoluut niet weten wat ze willen. Voor hen is vrijheid hetzelfde als discotheek. Ze willen wel feesten, maar ze hebben er geen idee van hoe ze een nieuwe, vrijere en democratische samenleving kunnen organiseren.’

Fatemeh wil helemaal niet dansen tot de ochtend komt. Zij is een heel eenvoudige jonge vrouw die de studentenprotesten nutteloos vindt, net zoals de verkiezingen: het hele gebeuren van de hervormingen is theater voor haar, zo lang de enige verandering die ze in haar leven ervaart de vermindering van haar koopkracht is.

It’s the economy, mollah!

Er zijn heel wat redenen om de clerus terug te sturen naar de moskeeën en de politiek over te laten aan de autonome burgers. Niemand spendeert graag zijn hele leven in een kleuterklasje waar de meester altijd beter weet wat best voor je is, en ook de Iraniërs zijn de betutteling meer dan beu. De vele regels en voorschriften, en vooral de onzekerheid over de toepassing ervan, zitten de mensen erg hoog.Religie en politiek

De huidige grondwet van de Islamitische Republiek voorziet in een verkozen president - Mohammed Khatami -en een verkozen parlement - de Majlis -waarin de soevereiniteit van het Iraanse volk uitgedrukt wordt.

Daarnaast is er echter een parallel machtssysteem dat vaak interfereert met het eerste. Dat tweede, ook door de grondwet voorziene systeem, is gebaseerd op de alleenheerschappij van God. De Opperste Leider - Ali Khamenei -heeft hierin het laatste woord, als bewaker van de juiste islamitische rechtspraak.

Sommigen beschouwen deze functie als de plaatsvervanger op aarde van de Vermiste Imam. In de sjiitische islam wacht men immers op de terugkeer op aarde van de vermiste, twaalfde imam. De huidige geschiedenis is een tussentijd, een tijd waarin mensen en structuren moeten zorgen voor de noodzakelijke voorwaarden om het islamitische geloof te beleven.

Het feit dat president Khatami de beloofde hervormingen niet kon realiseren, ondanks de enorme steun van het electoraat, is vooral te wijten aan de obstructie vanuit de religieuze peiler van de politieke macht. Deze laatste valt echter niet samen met de religieuze organisatie van de sjiitische islam in Iran. Khamenei is bijvoorbeeld niet erkend als één van de opperste ayatollahs, en heel wat hogere geestelijken hebben zich vanaf het begin van de revolutie gekeerd tegen een te grote vermenging van godsdienst en politiek.

Ayatollah Montazeri, de primus inter pares van de Iraanse clerus, kreeg zelfs jarenlang publicatieverbod en huisarrest omwille van zijn oproep om de clerus uit de politiek terug te trekken. De hervorming waarnaar zoveel mensen vragen, gaat dus niet echt over een scheiding van kerk en staat - die bestond traditioneel in Iran -maar over het stopzetten van een politiek systeem dat een aantal mensen uit de clerus oncontroleerbare macht geeft.

Achter en onder de roep naar vrijheid en democratie gaat meestal een nog meer fundamentele frustratie schuil: de islamitische revolutie is er namelijk niet in geslaagd haar beloftes op het vlak van sociale rechtvaardigheid en gelijkheid waar te maken. Bijna iedereen is de voorbije twintig jaar armer geworden, behalve dan de kleine groep die zich dicht genoeg bij de vetpotten van de staatseconomie of de religieuze economie heeft kunnen manoeuvreren. De postrevolutionaire babyboom de islam had veel strijders nodig, dus werd in de beginjaren elke vorm van geboortebeperking gezien als onpatriottisch en zelfs ongelovig gedrag zorgt ervoor dat er jaarlijks 600.000 jongeren zich aanmelden op de arbeidsmarkt.

De werkloosheidsgraad bedraagt nu al rond de 15 procent, en de verwachting is dat dit de eerstvolgende jaren nog zal toenemen. Elk jaar verlaten bijna 180.000 jonge, en meestal hoog opgeleide Iraniërs, het land omdat ze hier geen toekomst zien en omdat ze weten dat ze in Europa of Amerika meteen ook verlost zullen zijn van de religieuze regelneven.

Wie blijft al meer dan 75 miljoen Iraniërs, meer dan het dubbele van het aantal inwoners in 1979 weet nu al dat het straks nog slechter gaat. De inflatie wordt voor dit jaar geschat op minstens 20 procent, en om geen verdere achteruitgang te kennen, zou de Iraanse economie haar export moeten vertienvoudigen en gedurende jaren een groei van 10 procent moeten optekenen. Als je de economische bladzijden van de Iraanse kranten mag geloven, is dat een koud kunstje. Elke dag wordt er wel een nieuw record gebroken of een veelbelovend contract afgesloten.

Ali Reza Mahjoub, volksvertegenwoordiger, vertelt een heel ander verhaal. Hij vertegenwoordigt de arbeiders binnen de Majlis - het parlement -, en maakt van elke gelegenheid gebruik om de noodklok te luiden over de Iraanse economie. ‘De gemiddelde koopkracht van een arbeidersgezin is de voorbije twintig jaar door drie gedeeld. En de privatiseringen van de jongste jaren hebben daar flink toe bijgedragen’, zegt Mahjoub. ‘Met het minimumloon van ongeveer 110 euro per maand kan niemand hier overleven.’ Als de Verenigde Staten het dreigement hard maken om de economische sancties tegen Iran verder aan te schroeven, dan is een catastrofale implosie van het hele systeem niet uit te sluiten.

Overleven om te vertellen

‘Het was tijdens een grote overstroming. Een hele streek was ondergelopen, de mensen zaten op de daken van hun huizen, en drie mannen besloten om hen te gaan helpen - iemand moest toch iets doen. Met hun bootje vaarden ze een dorp binnen, maar al heel snel merkten ze dat ze het gewicht van al die drenkelingen niet konden dragen, dat hun eigen bootje dreigde te zinken. Ze moesten mensen van zich afduwen om zichzelf te redden. Uiteindelijk moesten de drie mannen het dorp ontvluchten.’

Shahriar Mandanipour kijkt me aan met ogen die om verontschuldiging vragen. Een paar minuten geleden had hij gezegd dat hij, als schrijver, de dromen en nachtmerries van het Iraanse volk in persoonlijke verhalen probeert te gieten. Op mijn vraag naar voorbeelden, vertelt hij het ene na het andere verhaal, en het zijn allemaal nachtmerries. ‘Een droom is een verhaal van hoop en licht, maar dit land is vandaag opgetrokken uit duisternis en verwarring. Ik kan niet huichelen, dus hebben mijn verhalen zelden de kleur van uitzicht.’

Shahriar Mandanipour woont in Shiraz, de stad waar grote Perzische dichters als Sa’adi en Hafez een laatste rustplaats kregen, die dagelijks door honderden mensen met heel veel emotie en respect bezocht worden. ’ Dankzij de Perzische taal kunnen we in dialoog treden met schrijvers die honderden jaren geleden leefden’, zegt Mandanipour. ‘En dan merk je dat al die eeuwen uiteindelijk betrekkelijk weinig verandering gebracht hebben. Hafez, bijvoorbeeld, klaagde er in de veertiende eeuw al over dat de mollahs wel met mooie woorden en poëtische zinnen over het geloof spraken, als ze gezeten waren op hun spreekgestoelte, maar dat ze voor de rest van de week minder fraaie levens leidden.’

Het milde pessimisme van Mandanipour doet denken aan de manier waarop Herman De Coninck pessimisme troostender vond dan het schelle optimisme van politieke activisten of officiële woordvoerders. ‘Je kan maar beter onder ogen zien dat de wereld meer droefheid dan vreugde biedt, dat alle revoluties die Iran gekend heeft meer bloed en dood gebracht hebben dan bevrijding.’

Hij heeft het allemaal van dichtbij meegemaakt: de opstand tegen de Shah die gekaapt werd door de islamitische fundamentalisten, de oorlog met Irak waarin hij meer dan een jaar meegevochten heeft, de repressie tegen al wie een eigen leven wil leiden in de islamitische heilstaat. Als we op een nacht, na veel omzwervingen door en rond de stad, naar huis rijden, vertelt hij over een aanslag op een bus met zevenentwintig schrijvers die op weg waren naar Yerevan. Het is een surrealistisch verhaal over een chauffeur die de bus slapende schrijvers in een afgrond wil rijden, maar daar niet in slaagt.

Mandanipour was één van die zevenentwintig overlevenden. ‘Dit liedje doet me daar altijd aan denken’, zegt hij, terwijl hij het cassetje doorspoelt tot plots de jaren-zeventig-hit van Gloria Gaynor uit de boxen schalt: ‘I will survive’.

 

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.