Hard werk, weinig zichtbaarheid

We versterken de aanwezigheid van Vlaanderen in Europa en de wereld. Zo begon het buitenlandse luik van het Vlaamse regeerakkoord van 2004. MO* onderzoekt wat er drie jaar later van die Vlaamse buitenlandse ambities is geworden
Nee, het is niet enkel een kwestie van willen en dan vervolgens niet kunnen. Vlaanderen kàn enige buitenlandse ambities koesteren omdat het geheel of gedeeltelijk bevoegd is voor bepaalde materies én omdat het recht heeft om verdragen af te sluiten met andere staten en regio’s. Dat is zo geregeld in opeenvolgende Belgische staatshervormingen. Maar die interne Belgische regelingen vertalen zich niet automatisch in slagkracht op het internationale niveau.

Vlaanderen heeft al een hele rist verdragen afgesloten. Dat gaat van de overeenkomst betreffende de instandhouding van de vleermuizen, over algemene samenwerkingsverdragen met de 12 nieuwe EU-lidstaten tot een samenwerkingsverdrag met Zuid-Afrika over onderwijs, kunst, cultuur, wetenschap, technologie en sport.
De Vlaamse regering heeft overigens al die overeenkomsten gearchiveerd. Daarbij valt op dat Vlaanderen betrokken is bij veel van de internationale akkoorden waarvoor het bevoegd is, zoals milieu of arbeid. Toch heeft Vlaanderen geen directe relatie met de meeste internationale instellingen: Vlaamse en Franstalige standpunten worden gecoördineerd tot een federale visie.
De UNESCO, de VN-organisatie voor onderwijs, wetenschappen en cultuur, vormt daarop een uitzondering. Omdat dit puur regionale bevoegdheden zijn, vullen Vlaanderen en de Franse gemeenschap elk op hun manier de samenwerking met de UNESCO in. Maar zelfs in dat geval blijft het officiële lidmaatschap toegewezen aan België.
Europa
Een groot deel van het Belgische en het Vlaamse buitenlandbeleid verloopt dezer dagen via de Europese Unie. Het is via de EU dat onze stem op het wereldpodium over wereldhandel of klimaat vertolkt wordt. Als Vlaanderen daarop invloed wil hebben, moet het dus leren meespelen in de Unie.

De complexe beslissingsprocessen in de EU spelen zich af in de Europese Commissie (met één Belgische commissaris), het Europees Parlement (met een aantal Vlaamse parlementsleden) en de Europese ministerraden. In die ministerraden beslissen ministers van Buitenlandse Zaken, Milieu of Financiën van de 27 lidstaten bij meerderheid of bij consensus, al naargelang de materie.
Voor puur federale materies als buitenlands beleid of defensie spreken alleen de Belgische ministers op de EU-raad. Daarnaast zijn er verschillende materies waarin de gewesten een beetje, in hoofdzaak of uitsluitend bevoegd zijn en waar ze ook navenant mogen meespelen in de Europese ministerraden.

Daarvoor is een beurtregeling afgesproken waarbij de gewesten en gemeenschappen mekaar om de zes maanden afwisselen. In alle gevallen moeten standpunten gecoördineerd worden. Als de Franse gemeenschap aan de beurt is om namens België in de onderwijsraad te spreken moet uiteraard met Vlaanderen worden afgesproken wat ze daar zal vertellen. In materies waar enkel de federale minister spreekt, kan Vlaanderen alleen meespelen via de coördinatie .

Dat veronderstelt in de eerste plaats de nodige bestuurlijke capaciteiten om de snel draaiende Europese papiermolen te kunnen volgen. Deze Vlaamse regering werkt daar hard aan, zegt Sam Van den Abeele, adviseur internationale zaken van de Vlaamse minister voor Buitenlands Beleid Geert Bourgeois. ‘We hebben nu meer mensen op de Belgische permanente vertegenwoordiging bij de EU. Hier op het kabinet volgen twee mensen voltijds de Europese dossiers. Ook de verschillende vakdepartementen kregen meer mensen om de dossiers pro-actiever te volgen. Maandelijks rapporteren we aan alle leden van de Vlaamse regering over de belangrijkste Europese dossiers. Dat helpt om tijdig in te spelen op de beslissingsprocessen.’
De Vlaams-nationalist Geert Bourgeois vindt de huidige regeling niet optimaal. ‘De federale diplomatie doet haar best om de standpunten van de gewesten te coördineren maar je stoot op limieten als de Waalse visie sterk afwijkt van de Vlaamse. Dat was het geval bij de Bolkesteinrichtlijn over de vrijmaking van het dienstenverkeer in de EU. De Walen benaderden dat veel ideologischer terwijl wij met een impactanalyse bekeken welke diensten al of niet mochten opgenomen worden in de richtlijn. Het gevolg was dat België uiteindelijk geen standpunt innam.’ Op federaal niveau vernemen we dan weer dat er op dat regeerniveau ook onder de Vlamingen zelf geen eensgezindheid was.

Om onafhankelijker te kunnen optreden wil de Vlaamse regering, volgens het regeerakkoord “minstens voor haar eigen bevoegdheden een eigen stem krijgen aan de Europese tafel”.
Dat doel is niet bereikt en lijkt ook niet binnen bereik. De coördinatieregeling blijft behouden zoals voorheen. Ook de verhoopte rechtstreekse toegang tot het Europese Hof van Justitie voor regio’s met wetgevende bevoegdheid is nog niet voor morgen. Het werd immers niet opgenomen in de volgende Intergouvernementele Conferentie die de institutionele regels herschrijft.
De (afgeslankte versie van de) Europese grondwet laat meer ruimte voor nationale parlementen in het Europese politieke spel. Wanneer de helft van de nationale parlementen vindt dat een wetsvoorstel van de Europese Commissie beter op nationaal niveau wordt geregeld, dan moet dat herbekeken worden.
Elk land heeft twee stemmen in deze zogenaamde subsidiariteitstoets. Voor België is, onder impuls van Bourgeois, een speciale regeling uitgewerkt voor hoe die twee stemmen, naargelang de materie, verdeeld worden over de zeven parlementen die ons land rijk is. Daarmee wordt een doelstelling van het Vlaams regeerakkoord gerealiseerd. Het verklaart mede waarom het Vlaams parlement nu een dienst Europa heeft opgericht.
Met de oprichting van het Vlaams Europees Verbindingsagentschap (VLEVA) wordt een ander punt van het Vlaamse regeerakkoord gerealiseerd. VLEVA wil een bemiddelaar zijn tussen het Vlaamse middenveld en de EU, enerzijds om die middenveldorganisaties te helpen wegen op de Europese besluitvorming, anderzijds om hen kennis te geven over de EU, bijvoorbeeld over subsidiemogelijkheden.
De leden van VLEVA zijn tot nu toe vooral werkgeversorganisaties en onderwijsstructuren. Vraag daarbij is of het bedrijfsleven via zijn Europese structuren al niet genoeg kan wegen op de Europese besluitvorming.
Economische diplomatie
Buitenlandse handel is in België een bevoegdheid van de gewesten, maar daar bestaat enige wrevel over. Zo valt handel onder de Europese ministerraad Algemene Zaken, waar enkel de Belgische minister het woord voert.
Bovendien trok de federale premier Verhofstadt de voorbije jaren op handelsmissie naar India en Oost-Azië. ‘We hebben dat knarsetandend gadegeslagen,’ bekennen ze op het kabinet Bourgeois.
Op federaal niveau bekijkt men het pragmatisch: ‘De Belgische premier krijgt andere deuren open dan de Vlaamse. Dat is gewoon een feit. Nu, als de premier zo’n roadshow doet, helpt hij de facto voor 80 procent Vlaamse bedrijven.’
Ontwikkelingssamenwerking
Het regeerakkoord wil dat Vlaanderen een actieve bijdrage levert aan de 0,7 procent-norm, de aloude belofte van de rijke landen om 0,7 procent van hun inkomen aan ontwikkelingssamenwerking te besteden.
Maar wat heet een actieve bijdrage? Het Vlaamse budget Ontwikkelingssamenwerking steeg van 16 miljoen euro in 2004 naar 17,5 miljoen euro in 2006, een stijging met 10%. In die periode steeg het Belgische budget Ontwikkelingssamenwerking met liefst 30% van 700 naar 900 miljoen euro.
Ondanks de bescheiden bedragen, trokken verschillende Vlaamse ministers in gezelschap van journalisten op reis om de Vlaamse hulp bekend te maken: minister Bourgeois uiteraard maar ook minister-president Yves Leterme (Afrika) en minister van Onderwijs en Tewerkstelling Frank Van den Broucke (India). Dat stond in schril contrast met het federale niveau dat veel meer geld besteedt en bijna niet communiceerde naar de Vlaamse bevolking.
Op 13 juni 2007 werden met het zogenaamde kaderdecreet de krijtlijnen van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking vastgelegd. En het moet gezegd: de doelstellingen van die Vlaamse ontwikkelingssamenwerking zijn van deze tijd.
Vlaanderen wil bijdragen tot ‘de structurele bestrijding van de armoede’ door de ‘levenskwaliteit van kwetsbare bevolkingsgroepen te verbeteren’. Tweede doelstelling is bijdragen tot ‘de verruiming van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en aan de ontwikkeling van een houding van internationale solidariteit’. Derde doel is meer ‘aandacht voor het mondiale perspectief en meer coherentie met het ontwikkelingsbeleid in alle relevante beleidsdomeinen van de Vlaamse regering’.
Over het werk rond die drie doelen moet jaarlijks verslag worden uitgebracht bij het Vlaamse parlement. Het decreet wil ook dat Vlaamse hulp ongebonden is (niet verbonden aan de verkoop van Vlaamse goederen of diensten) en geconcentreerd in een beperkt aantal landen. Hoeveel landen wordt niet vermeld.
Dit decreet biedt het Vlaams parlement en de civiele samenleving hoe dan ook een maatstaf waaraan ze de regering kan afmeten. Met dit decreet wordt het bijvoorbeeld moeilijk de hulp te gebruiken om het Vlaamse bedrijfsleven te steunen.
Vooral de nadruk op coherentie heeft gevolgen. Het betekent dat de Vlaamse regering overal rekening houdt met de noden van de ontwikkelingslanden: migratie, milieu, handel… en dus dat de minister voor ontwikkelingssamenwerking zich gaat bemoeien met het werk van andere ministers. Dat is zelden evident.
We vroegen een voorbeeld van hoe coherentie tussen ontwikkelingsbeleid en andere domeinen nu al wordt waargemaakt. Het kabinet Bourgeois stuurde ons daarop de nota over wereldhandel die de Vlaamse regering in juli goedkeurde. De nota bevat weinig concrete bewijzen van coherentie. Vlaanderen is bereid zijn handelseisen te milderen om ontwikkelingslanden meer kansen te geven.
Dat is het principe: of en hoe dat concreet wordt gemaakt, is afwachten. Zo weegt Vlaanderen amper op de cruciale onderhandelingen over de EPA’s (zie MO*, pagina 17). Vlaanderen steunt de opname in handelsovereenkomsten van een duurzaamheidsclausule over het naleven van de fundamentele arbeidsrechten en internationale milieunormen.
Navraag leert dat Vlaanderen zich daarmee gewoon voegt naar wat op Europees niveau al bestaat. Zo krijgt Wit-Rusland, omdat het al te opvallend de vrijheid van vakvereniging negeert, sinds dit voorjaar iets minder toegang tot de EU-markt.
Dat Vlaanderen die bestaande praktijk aanvaardt, zegt weinig over hoe actief het zich in deze zal opstellen. Ook in China zijn er problemen met de vrijheid van vereniging: durft Vlaanderen dat ter sprake brengen? Uit een enquête in Mo* blijkt alvast dat 80% van de Vlaamse bevolking dat zou willen (zie Mo 39, december 2006).
Voor het archief van de internationale verdragen die Vlaanderen heeft getekend, zie

http://nadia-burger.vlaanderen.be/nadi<//a><//a>a

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.