Oost-Congo: praten of verder lijden

Binnen het kluwen van geweld in Oost-Congo gelden de Rwandese milities van de FDLR vandaag als hoofdschuldigen. De militie groeide uit de twee miljoen mensen die na de Rwandese genocide naar Congo vluchtten en wordt door Rwanda steevast ‘de volkenmoordenaars’ genoemd. John Vandaele trok zijn stapschoenen aan en doorkruiste het oerwoud om die griezels met eigen ogen te aanschouwen. Hij zag weinig volkenmoordenaars maar veel diepe ellende. Het werd een tocht naar een meer genuanceerd beeld van Oost-Congo, waarbij de verantwoordelijkheid van Kinshasa en vooral Kigali niet onder de rottende bladeren geschoven wordt.

  • John Vandaele Rwandees vluchteling Revocat: been afgezet met een machete. John Vandaele

De tienduizenden Rwandese vluchtelingen die al vijftien jaar rondzwerven in Congo, schuilen diep in het Congolese woud. Pas na herhaaldelijk contact met de top van de FDLR (Forces Démocratiques pour la Libéralisation du Rwanda) en een urenlange oerwoudtocht –over berg en dal, langs glibberige en overwoekerde paden en door één rivier– krijgen we een groepje vluchtelingen in het vizier. Zelden zag ik zo’n hopeloos groepje mensen als deze zeven families in Bitengo. Wanneer we er aankomen, kan er geen glimlach af, amper een begroeting. Iedereen kijkt ontdaan voor zich uit.
Het is pas als we hen het relaas van hun eindeloze vlucht laten doen, dat ze wat loskomen. Hun verhalen lijken op elkaar. Ze trokken in 1994 tijdens de Rwandese genocide naar de grote vluchtelingenkampen in Congo. Toen het Rwandese leger onder leiding van Paul Kagame in 1996 die kampen begon te beschieten en bombarderen, vluchtten ze Congo verder in. ‘We moesten over de lijken stappen’, vertelt Patricia Nirasebura (50). Het bombarderen van die kampen is overigens iets dat veel Congolezen in Kivu begrepen noch vergeten hebben: ‘Kadavers lagen er bij hopen. Was dat  geen genocide?’, hoor je geregeld.
De Rwandese vluchtelingen die verder Congo in trokken, hadden geen tijd om zich die vraag te stellen. Ze werden achtervolgd door het Rwandese leger of het door Rwandezen gestuurde leger dat Congo aan het veroveren was. Later waren er met het Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD) of het Congrès Nationale pour la Défense du Peuple (CNDP) altijd andere door Rwanda aangestuurde groepen die hen opjoegen.
Patricia somt de lange rij namen op van de plekken waar ze voorbij kwamen toen ze werden ‘opgejaagd door Kagame’s leger’. Revocat Maniragaba doet hetzelfde. ‘Nabij Katoyi schoten de Tutsi’s in mijn been, dat helemaal verzweerde. De verpleger heeft het afgesneden met een machete’, zegt hij onbewogen. ‘Pijn? Ja. Ondraaglijk.’ Op hun jarenlange vlucht zijn de zeven families meerdere verwanten verloren. Olive Nirakanyana doet voor onze minicamera een oproep om haar moeder terug te vinden. Na het bombardement van het Mugungakamp heeft ze nooit meer iets van haar gehoord.
Bitengo is geen dorp. Deze mensen zijn bijeengewaaid door de omstandigheden: ze komen uit verschillende streken in Rwanda. ‘Soms gaan we op bezoek bij gelijkaardige groepjes vluchtelingen die hier niet ver vandaan verblijven. Feesten doen we niet. Zelfs niet als mensen huwen. Hoe kan je hier feesten?’ In Bitengo zijn maar twee mensen ouder dan 34 jaar. Enkel zij waren dus minstens 18 ten tijde van de genocide in Rwanda, een voorwaarde om überhaupt aansprakelijk te kunnen zijn voor de wandaden.
‘We leven hier als vogels’, zegt Patricia als ik vraag wat ze eten. ‘Bananen en groenten. Sinds Kagame’s soldaten ons vorig jaar uit het dorp Mungazi verjoegen (met de actie Umoja Wetu kwamen het Rwandese en het Congolese leger begin 2009 de FDLR en hun mensen opjagen, jvd), is er ook geen school meer voor de kinderen.’ Ook gezondheidszorg is hier ver weg. Een man, zijn kleren als gescheurde lorren aan zijn lijf, heeft een voetwond die zijn hele rechterbeen doet zwellen. Artsen zonder Grenzen, dat in Oost-Congo iedereen toegang tot zorg wil bieden en daartoe met alle partijen praat, stelde vast dat het Congolese leger op 24 oktober 2009 begon te schieten op de zeven plaatsen waar het FDLR-kinderen vaccineerde tegen  mazelen.
Patricia zegt dat ze graag terug wil naar Rwanda: ‘Wij willen niet de macht delen in Rwanda. We willen onze goederen terug en we willen niet gedood worden.’

Een leugen zo groot als congo

Sinds vorig jaar zijn de FDLR en hun civiele bevolking dieper de wouden in gedreven. Dat kwam zo. Tot eind 2008 vocht het Congolese leger samen met de FDLR tegen de “mannen van Rwanda” –of die nu RCD of CNDP heetten. Dat had tot gevolg dat de FDLR en hun “burgers” zich dikwijls in bevolkte gebieden hadden geïnstalleerd: ze hadden winkels, frequenteerden markten, hieven taksen, genoten gezondheidszorg en de kinderen gingen naar school. Er was een soort modus vivendi gegroeid tussen de lokale bevolking en de FDLR, zij het dat een relatie tussen mensen mét en mensen zonder geweren zelden evenwichtig is.
Begin 2009 sloten de presidenten van Congo en Rwanda, Joseph Kabila en Paul Kagame, plots vrede. Laurent Nkunda, die met zijn CNDP Noord-Kivu van tijd tot tijd in brand stak, werd in Rwanda gevangen gezet en in ruil daarvoor beloofde Kabila werk te maken van de strijd tegen de FDLR. Waar het tot dan “iedereen tegen het CNDP” was, is het sindsdien “iedereen tegen de FDLR”. Het CNDP, met heel wat Tutsi’s in de leiding, werd geïntegreerd in het Congolese leger, de Forces Armées du République Democratique du Congo (FARDC). Dat leger draaide zich gewoon om en begon in de tegengestelde richting te schieten. Zo klinkt althans de theorie.
De militaire acties moesten de FDLR elimineren en/of zoveel mogelijk militairen en vluchtelingen naar Rwanda doen terugkeren. De Congolese regering en strijdkrachten stellen die operaties voor als een succes. De vrede heet binnen handbereik. Dat is een leugen zo groot als… Congo.
De realiteit is dat de modus vivendi verstoord werd en de FDLR zich bezondigden aan vaak bloedige represailles. Ook het FARDC vergreep zich aan burgers. Met honderdduizenden vluchtelingen tot gevolg. Ons onderzoek leert dat niet enkel de Congolese bevolking er slechter van werd, maar ook de Rwandese vluchtelingen –naar schatting 40.000 tot 80.000 personen. De acties hebben de FDLR bovendien niet overwonnen, ze blijven heel wat terrein controleren. Bovendien vechten –door de plotse ommekeer– de vijanden van nu,  FDLR en FARDC, in hetzelfde uniform en spreken beiden vaak Rwandees. Als mensen overvallen worden, weten ze dikwijls niet door wie. 

Op pad met de FDLR

Bitengo is een plek in het oerwoud van Noord-Kivu die ik enkel kon vinden omdat ik, samen met onze lokale medewerker Chrispin Mvano, eerst contact zocht met de FDLR-top. Via de gsm –vaak ’s avonds als FDLR-woordvoerder Laforge zich op een heuvel begeeft om ontvangst te hebben– word ik naar kolonel Sadiki Soleil en vervolgens naar majoor Régis Pilot geleid. Die verblijft met zijn mannen in Mungazi en Kishanga, twee dorpen waar het FDLR het voor het zeggen heeft. Ze liggen langs de weg Masisi-Walikale en zijn daardoor relatief makkelijk bereikbaar. De meeste FDLR-bastions zijn enkel te voet bereikbaar, na nog veel zwaardere marsen dan die naar Bitengo.
Majoor Pilot woont in het enige bakstenen huis en slaapt op een eenvoudige brits. Hij is niet het type militair dat paradeert met gouden kettingen. De soldaten hebben dikwijls iets ondoorgrondelijks. Je weet niet wat ze echt denken. God weet wat deze jonge mensen al hebben meegemaakt. ‘Of ik veel mensen heb gedood?’, zegt een van hen, Bosco, onbewogen. ‘Wat ’n vraag! Er waren vele gevechten en als je schiet en goed mikt, vallen er doden. Zo simpel is het. Natuurlijk heb ik veel lijken gezien.’ Hij kent geen enkel familielid meer.
De militairen zijn niet vies van alcohol –Bosco en Pilot nippen ’s morgens vroeg al van de brandewijn– maar ik zie ze nooit dronken. De raadselachtige Pilot is eerst sceptisch als ik verzoek om contact met Rwandese vluchtelingen. ‘Het is te ver, je zal er nooit geraken. Bovendien leven de families om veiligheidsredenen nu in kleine groepen… ik zal vragen dat er een aantal naar hier komen.’ Geen denken aan dat we het militaire kamp Matongo bezoeken. ‘Je zou dan teveel gewonden zien’, fluistert iemand.
We dringen aan en uiteindelijk stuurt Pilot ons naar Bitengo met twee FDLR-militairen – Jimmy Aristide en Bosco– en met de onhoudbare verkenner/stroper/jager Jean-Pierre.
Terwijl wij kreunen, steunen en wegglijden in de modder, schrijdt Jean-Pierre voort als een hinde, hij laat geen druppel zweet. Nu en dan reikt hij ons een wilde vrucht aan of controleert hij een van zijn vallen. Ook Jimmy en Bosco moeten voortdurend op ons wachten, ook al dragen ze hun kalasjnikov én de bagage van Chrispin en mij. Ze demonstreren vlotjes waarom de Congolezen de FDLR de ‘mannen van het woud’ noemen. Als we terugkeren uit Bitengo, probeert Jimmy een beloning los te peuteren. ‘Je klaagt zo dat je schoenen uitglijden, zou je ze dan niet aan mij geven?’, vraagt hij.
Volgens het FARDC hebben de militaire acties van 2009 drie vierde van de FDLR-militairen geëlimineerd en resten er nu nog slechts 1500. Zowel Laforge als Pilot lachen met dat cijfer maar laten verder niks los. Weinigen geloven het FARDC-rekensommetje. ‘Daarmee kunnen ze nooit de enorme afstand tussen Lubero en Uvira bestrijken’, zegt een buitenlander die het terrein kent.
Mungazi en Kishanga maken deel uit van een band van FDLR-gebieden van minstens dertig kilometer breedte, in de wouden vaak meer dan vijftig kilometer. Die band loopt van Zuid- naar Noord-Kivu, een banaan van honderden kilometers. 
Wanneer we in Mungazi aankomen, lijken de FDLR-militairen er nogal op hun gemak. Vijf gewapende jongemannen zitten in het dorp met hun gsm te spelen op de enige plek waar er een netwerkverbinding is.
Zeker is dat de FDLR nog altijd samenhangt. Laforge delegeert ons naar kolonel Sadiki en die naar majoor Pilot. Die is acht maand geleden door het opperbevel gemuteerd van Rutshuru naar Mungazi.

‘Als je schiet en goed mikt, vallen er doden. Zo simpel is het. Natuurlijk heb ik veel lijken gezien.’ ‘Dit Congolese leger kan de FDLR niet overwinnen.’

Machtsrelatie

De VN-missie in Congo (Monuc) houdt zich onder meer bezig met de demobilisatie van FDLR-militairen. In 2009 zag ze het aantal FDLR-militairen dat ze naar Rwanda terugbracht, verdubbelen tot ruim 2000. Zeker is evenwel dat de FDLR in 2009 ook rekruteerde. Dat gebeurt niet altijd zachtaardig. Onder gerepatrieerde FDLR-militairen ontmoet ik twee twintigers die beweren bijna gedwongen te zijn om mee te vechten. ‘Ze lokten me naar hier met de belofte dat we rijk zouden worden als we Rwanda veroverden. De realiteit was een hard bestaan in het woud. We moesten vaak dorpen plunderen.’ 
De FDLR zegt Rwandese vluchtelingen te beschermen –anderen spreken van gijzeling. ‘Wie terug naar Rwanda wil, kan dat niet makkelijk. Ze zwerven soms dagen voor ze ons bereiken’, zegt de Monuc-verantwoordelijke voor demobilisatie en repatriëring in Goma. ‘Ze geloven nog altijd dat de Tutsi’s hen zullen vermoorden.’ Die angst lijkt soms gerechtvaardigd. De VN bevestigen dat tussen 27 en 30 april 2009 in Shalio naar schatting 129 Rwandese vluchtelingen, vooral vrouwen en kinderen, afgeslacht werden door een FARDC-eenheid geleid door CNDP-mensen.
De FDLR zijn niet uitgerust om een gevecht in regel aan te gaan maar is wel in staat zich staande houden in ontoegankelijke gebieden en van daaruit zo nodig onveiligheid te scheppen. Als majoor Pilot van Mungazi naar Kishanga wil gaan, moet hij dat te voet doen. Er zijn geen wagens. Het heeft iets potsierlijks als hij met ons over de weg paradeert met twee militairen voor en achter ons. Over vier kilometer doen we bijna een uur. Hier zijn de FDLR een schildpad maar in het oerwoud zijn ze als hazen.

In Mungazi-Kishanga is het relatief rustig, getuigen verschillende burgers. Internationale observatoren vinden het er veiliger dan in de gebieden onder controle van het FARDC. Ook wij ervaren dat zo. De FDLR-represailles zijn er verhoudingsgewijs nog meegevallen. Er viel één dode en de gezondheidscentra telden het voorbije jaar vijftien verkrachtingen. Sinds Pilot hier neerstreek, heerst er vrij veel discipline. Maar het blijft een machtsrelatie. Wanneer Congolese vrouwen ons vertellen dat ze niet meer telen op verafgelegen velden uit vrees voor verkrachting en omdat de oogst er toch gestolen wordt, zwijgen ze terstond zodra enkele FDLR-militairen opdagen. De reden voor de diefstal is simpel. ‘In de wouden in de omgeving leven 5000 Rwandese vluchtelingen en militairen’, verzekeren de Congolezen ons. ‘Voorheen liep het beter: de Rwandezen leefden met ons in het dorp, ze waren de voornaamste producenten van bonen en tomaten. Het zijn immers goeie landbouwers.’

Vijftien bewogen kilometer

De gezamenlijke militaire actie van Congo en Rwanda in 2009 zorgde voor een economische aderlating voor de FDLR in deze streek. In dorpen als Nyabiondo of Kashebere hadden ze winkels, dreven ze volop handel en konden ze taksen heffen op de markt. Nu ze daar verdreven zijn, is het leven harder, zeker voor hun burgers maar ook voor de militairen.
Ondanks de relatieve rust lijden deze dorpen onder de toestand. Het FARDC verbood hier vorig jaar de markt en langs de weg is er amper nog handel uit vrees voor plundering. De enige wagens die hier nog komen, zijn die van de Monuc en Artsen zonder Grenzen, die de gezondheidszorg hier fameus versterken. 
‘We zitten eigenlijk gevangen in onze miezerige situatie want buiten het dorp is het onveilig’, zegt de pastoor van Mungazi. Toch beslissen we, bij gebrek aan vervoer, te voet naar Kibati te stappen. We stellen al snel vast dat de pastoor gelijk heeft. De vijftien kilometer tussen Mungazi en Kibati zijn op zijn minst “bewogen” te noemen. We leren het FARDC in drie gedaanten kennen.

Congolezen verzetten zich tegen hun “Rwandese” leger

Eerst komen we een groep mensen tegen die terugkeren van de markt van Kashebere, 25 kilometer verderop. Ze worden beschermd door vier gewapende mannen van de APCLS (Alliance des Patriotes pour un Congo Libre et Souverain), een lokale militie. Le docteur Hangi, voorzitter van de APCLS: ‘De FARDC zijn een Rwandees leger. Ze verjagen onze mensen met brutaliteiten zodat de Tutsi’s dan zelf het land kunnen innemen. Daarom verzetten we ons tegen hen. Dat betekent niet dat we samenwerken met de FDLR maar we vallen hen ook niet aan.’
Het gevoel dat het leger sinds de integratie van het CNDP een Rwandees leger is, leeft hier. Daar komt vaak sympathie voor de FDLR uit voort. Zelfs onder Congolese Monuc-medewerkers ontmoet ik mensen die geregeld bellen met FDLR-woordvoerder Laforge.
In het territoire Masisi (5000 km2) is het CNDP een staat in de staat. Marie-Claire Mavito,  de hoogste vertegenwoordiger van de Congolese staat in het territoire: ‘In tweederde van het grondgebied houdt het CNDP er een parallelle administratie op na. Ze heffen belastingen en hebben eigen tribunalen. Onze fiscus wordt verjaagd.’ Ze durft in grote delen van Masisi niet met de auto rijden en neemt de helikopter tussen Masisi-stad en Goma. Het CNDP wil immers dat ze toestemming vraagt om hun gebied te doorkruisen, maar dan zou ze hen erkennen.
Er wordt gepoogd om die twee administraties te integreren maar de situatie versterkt bij velen het gevoel dat Rwanda zijn doelen heeft bereikt: beveiliging van de Tutsi’s en een greep op een deel van Kivu. Kagame heeft het dus goed gespeeld maar een deel van de lokale bevolking neemt daar geen vrede mee. Het blijft afwachten hoe dit uitpakt. De voorbije jaren was er een insijpeling van vooral Tutsi’s uit Rwanda. Dat zet kwaad bloed, onder meer omdat hun vee schade aanricht aan de teelten.

Chaos

De FARDC hebben nog andere kanten. Die van de chaos bijvoorbeeld. Eerst ontmoeten we enkele mensen die beweren op de vlucht te zijn voor het leger, weg uit Kibati. Ze zijn samen met iemand die beweert door de FDLR overvallen te zijn. Net voor het dorp Miba komen we weer een groep marktgangers tegen die vergezeld worden door drie mannen met kalasjnikovs. Ook zij beweren deze burgers te beschermen maar komen erg verward over. Amper vijf minuten later komen dertig soldaten van het FARDC uit het tien kilometer verder gelegen Kibati op ons afgestormd, met kalasjnikovs  en bazooka’s. Ze lopen ons gelukkig voorbij.
We stappen verder. Alle dorpen en gehuchten die we passeren, staan op de uitkijk, ongerust over wat er kan gebeuren. Als de FARDC uitrukken, kan je niet gerust zijn, is de boodschap. Blijkt dat de drie gewapende mannen die ochtend in een winkel in Mikumbi alles hadden opgeëist. De FARDC maken nu jacht op hen. Vreemd, omdat we enkele uren later vernemen dat er in Kibati zelf, waar de FARDC een kamp hebben, ook twee dergelijke overvallen waren en de FARDC niets ondernamen. Tussen Mungazi en Kibati tellen we zeven overvallen op 24 uur. ‘Congo is verrot,’ zucht een slachtoffer. ‘We ontvangen die Rwandezen en ze komen hier het huis op stelten zetten. Indien ik wapen had, ik zou hen bevechten.’
Als we uiteindelijk in de gietende regen in Kibati aankomen, gaan we schuilen onder een afdakje waar ook de lokale FARDC-commandanten staan. Onze medewerker Chrispin Mvano hoort hoe zich op de radiozender van de FARDC-commandant een discussie ontspint tussen de dertig militairen die ondertussen tot in Mungazi zijn gelopen. Hun leider eist dat ze nu de vijand aanpakken. Waarop een stem roept: ‘Welke vijand?’ De leider antwoordt: ‘De FDLR, natuurlijk.’ Waarop de soldaat antwoordt dat hij daaraan geen tijd wil verliezen. De leider repliceert: ‘Is dat nationalisme? Is dat het geïntegreerde leger?’ De discussie mondt uit in een scheldpartij.
De commandant die de radio vasthoudt, geeft ons zijn mening: ‘De FDLR zijn een internationaal probleem. Daar houden wij ons niet mee bezig. Wat ons wel stoort, is het feit dat de lokale chefs de jongeren hier oproepen om APCLS te worden. Als dat niet stopt, zullen we Mungazi en Kishanga in brand steken’, zegt hij tot twee keer toe. Zijn woorden verbazen. Oké, we hebben enkele APCLS’ers gezien in Mungazi, maar de lokale chef bekloeg zich er juist over dat die al te veel voedsel opeisten. Wat niet meteen wijst op groot enthousiasme. Ook inwoners van Kibati begrijpen de beschuldigingen niet.
Terwijl we staan te praten, komt een van de dertig soldaten terug met zijn “beloning” –enkele bussels prei– in de ene hand, de kalasjnikov in de andere.
We slapen die nacht in het gezondheidscentrum van Kibati. Tegen valavond komen heel wat burgers uit omliggende dorpen er eveneens overnachten. Ze vinden hun eigen dorp onveilig.
Eigenlijk is heel de regio tussen Mungazi en Kashebere onveilig. Telkens hoor je hetzelfde: ‘Mannen met legeruniform die Rwandees praatten, vielen hier binnen en eisten al onze goederen op.’ Moeilijk om uit te maken of de FDLR dan wel de FARDC verantwoordelijk zijn. Een Monuc-commandant stelt vast dat er tegenwoordig nogal makkelijk naar de FDLR wordt gewezen. De situatie schept hoe dan ook een gevoel van grote onveiligheid en verwarring. Wie moet je hier vertrouwen? Het is een onrust die we minder hadden in het FDLR-dorp Mungazi.

Het gewicht van het genocidair krediet

De Indiase Monuc-kampen in Nyabiondo en Kashebere worden ervaren als de veiligste plekken van de regio, ook al zouden de mensen de blauwhelmen liever wat meer buiten de kazerne zien. In Nyabiondo gaan mensen er soms schuilen als er geschoten wordt tussen APCLS-FDLR en FARDC. In Kashebere is het kamp daartoe te klein, maar de komst van een Monuc-kamp heeft voor stabiliteit gezorgd. Meer kampen zouden meer veiligheid brengen: het verschil tussen de chaos in Kibati en de relatieve rust in Kashebere is groot. ‘Daarom doen we in de wijdere omgeving nachtelijke patrouilles’, zegt de commandant. ‘Soms betrappen we overvallers. We verplichten hen alles terug te geven, maar daarna moeten we hen laten gaan. Wij zijn immers geen politiemacht.’
Een lokale Monuc-commandant is duidelijk. ‘Dit Congolese leger kan de FDLR niet overwinnen. Misschien later wel, als het ooit sterker wordt, maar nu zeker niet.’ Dat betekent dat de situatie in de komende jaren blijft zoals ze is. Met de Congolese burgers en de Rwandese vluchtelingen als voornaamste slachtoffer. De toenadering tussen Kabila en Kagame heeft de situatie niet uitgeklaard.
De bedoeling is om het APCLS in het leger te integreren, maar wat met de FDLR? Woordvoerder Laforge, alias Ignace Ntaka, drukt ons op het hart dat ze willen praten met Kagame over een terugkeer. ‘Onze hand blijft uitgestoken’, aldus Laforge. Dat is ondenkbaar voor Kigali, dat blijft zwaaien met het genocide-etiket. Dat doet onrecht aan de grote meerderheid van Rwandese vluchtelingen en FDLR-militairen die te jong zijn om 1994 actief te hebben meegemaakt. Alleen een onderhandelde oplossing kan tot stabilisering leiden.
Kagame zal evenwel enkel praten met de FDLR als de internationale gemeenschap, en vooral de Angelsaksische wereld Rwanda meer onder druk zet. En daar botsen geopolitieke belangen op het wel en wee van vele eenvoudige Congolezen en Rwandezen.

Lees ook

 

Wij danken de Jammu and Kashmir Light Infanterie (Monuc) en Artsen zonder Grenzen voor hun bijstand.

 

Maak MO* mee mogelijk.

Word proMO* net als 2798   andere lezers en maak MO* mee mogelijk. Zo blijven al onze verhalen gratis online beschikbaar voor iédereen.

Ik word proMO*    Ik doe liever een gift

Over de auteur

Met de steun van

 2798  

Onze leden

11.11.1111.11.11 Search <em>for</em> Common GroundSearch for Common Ground Broederlijk delenBroederlijk Delen Rikolto (Vredeseilanden)Rikolto ZebrastraatZebrastraat Fair Trade BelgiumFairtrade Belgium 
MemisaMemisa Plan BelgiePlan WSM (Wereldsolidariteit)WSM Oxfam BelgiëOxfam België  Handicap InternationalHandicap International Artsen Zonder VakantieArtsen Zonder Vakantie FosFOS
 UnicefUnicef  Dokters van de WereldDokters van de wereld Caritas VlaanderenCaritas Vlaanderen

© Wereldmediahuis vzw — 2024.

De Vlaamse overheid is niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze website.